de Volkskrant, woensdag 30 oktober 2002

Blijven schrijven

Arjan Peters

Schrijven is haar leven, de manier waarop ze contact heeft met de werkelijkheid. Als kind van zeven schreef Hella S. Haasse (1918) al verhaaltjes, toen ze vanuit Indië naar een Nederlandse kostschool was gestuurd. Dat was om te kunnen leven, en dat bleef het. Met de overkoepelende korte roman Sleuteloog plaatst ze een kroon op haar rijke oeuvre.

Ruim vier jaar geleden was de toen tachtigjarige Hélène Serafia Haasse doende haar immense archief te ordenen. Ze wilde schoon schip maken, vertelde ze in een zomerspecial van het AVRO-radioprogramma Opium, om de geest vrij te maken voor enkele boeken die ze graag nog zou schrijven.

Tijdens die opruiming deed ze een ontdekking. Tot dan toe had ze altijd gedacht, zoals ze ook heeft beschreven in Een handvol achtergrond (1996), dat het verlangen te schrijven lang geleden was aangewakkerd door in het Batavia van haar jeugd de boeken te lezen van Oltmans, Van Lennep en Jules Verne, die haar vader nog uit zíjn jeugd had. En op het gymnasium merkte ze met hoeveel geestdrift ze zich stortte op het vertalen en op het schrijven van opstellen: ‘Ik kon alles beschrijven, maar wat ik eigenlijk bedoelde ontglipte mij op het moment zelf dat ik er woorden voor zocht. (…) Daarbij kwam nog het besef dat alles om mij heen en in mijzelf mij onophoudelijk prikkelde tot vormgeving, door schrijven, tekenen of wat dan ook, maar dat ik niet bij machte was die chaos van het waargenomene te ordenen in een figuur die er niet de natuurgetrouwe kopie, maar de essentie in de vorm van een gelijkenis van zou zijn.’

Een paar jaar geleden moest ze haar eigen herinnering herzien. Het kernmoment lag verder terug in de tijd dan ze had bevroed. Als hoofdinspecteur bij Financiën moest haar vader voortdurend controlereizen maken door de hele archipel. Toen haar moeder halverwege de jaren twintig moest kuren in een Zwitsers sanatorium, werd Hella met haar jongere broertje voor een paar jaar naar een kostschool in Nederland gestuurd.

In haar archief trof Haasse tot haar verbazing de verhaaltjes aan die ze als kind van zeven, acht jaar alhier had geschreven, zei ze in het radiogesprek: ‘Verhaaltjes, met potlood geschreven, die gaan over een kind van wie de moeder sterft, en de vader is er ook niet. Gevoelens van angst en eenzaamheid van een kind.’ Ze voelde zich in Nederland absoluut niet thuis. ‘Ik denk nu dat het schrijven daar is begonnen. Het verzinken in dingen die je bedacht, in fantasieën, en het heel veel lezen waar ik toen mee ben begonnen. (…) Ik was dus altijd al in een wereld van fantasieën. Daar ben ik in door blijven gaan, eigenlijk om…, ja, om te kunnen leven. (…) Ik was ontheemd, en zocht een verdedigingsmiddel. Daar heeft zich die behoefte gevormd om dingen over mezelf in verhaaltjes te gieten, zonder me er helder van bewust te zijn dát ik dat deed en waarom. Dat is altijd zo gebleven, want toen ik als kind van negen weer terugkwam bij mijn ouders, toen mijn moeder weer genezen was en mijn vader uit Indië kwam om ons te halen, toen was er iets verbroken dat nooit meer is hersteld. Dus bleef voor mij het lezen en het me verdiepen in de verbeelding altijd essentieel.’

De band was verbroken, en die werd teruggezocht door middel van het schrijven en lezen. Het paradoxale van die onderneming is dat daardoor de breukbanden in alle pijnlijkheid onder ogen worden gezien. Het blijkt altijd anders te zijn dan je dacht. Schrijven is een orde aanbrengen, kunstmatig het vermoeden van een samenhang tot uitdrukking brengen, met als resultante dat de thuisloosheid kristalhelder wordt gethematiseerd.

In de verwoording van die vroege kernervaring komt veel samen van wat Hella Haasse een schrijversleven lang heeft beziggehouden. Lang, te lang is zij aangezien voor een auteur die liefhebberde in verhalen over ‘ons Indië’ en in historische romans — een genre dat, zonder haar inspanningen, in de tweede helft van de twintigste eeuw in Nederland nooit wortel zou hebben geschoten. Daarbij ging het haar om iets heel anders dan een nostalgisch tijdverdrijf. Heel haar omvangrijke oeuvre is uit op verbreding, op doorbreking van het lineaire: met haar historische romans relativeerde zij de actualiteit door toen naar nu te trekken, met haar autobiografische boeken probeerde zij telkens de complexen en verwondering uit te benen, met haar interpretaties van Hermans, Vestdijk en vele anderen verbreedde ze haar territorium en dat van de lezer, en met haar — veelal te weinig bekende — fictieve romans en verhalen (waarvan er dit voorjaar twee werden herdrukt in het thriller-achtige ‘oerboek’ Een doolhof van relaties) leverde zij ‘volmaakte puzzels zonder oplossing’, zoals Aleid Truijens het formuleerde in haar Haasse-studie Draden trekken door het labyrint (1997).

Het begon allemaal, nee, niet in de Bataviase wijk Weltevreden, maar in Nederland, waar ze ineens tussen het kerkklokgelui en in de sneeuw zat. Dat was een breuk met de hitte en de kleurrijke vegetatie op Java, vanwaar ze in 1938 voorgoed zou vertrekken.

Niet dat ze dáár een vaste plek had, zoals ze in Een handvol achtergrond reeds vaststelde. De band was er een met de natuur en met de specifieke geestesgesteldheid van de ‘Indische’ creolen, die eigenlijk geen groep vormen. Een in Indië geborene van zuiver Europese afkomst is dan niet naar het bloed, maar wel naar de geest gemengd: ‘Ik denk dat dit geestelijke gemengd-zijn sterker is, naarmate het zintuiglijke waarnemen meer gevormd is door de tropische omgeving. Een daarginds geborene, die er bovendien de beslissende jaren van de jeugd heeft doorgebracht, is daardoor absoluut bepaald.’

Indië leek een gesloten boek te zijn geworden voor Haasse. Maar de lust tot heroverwegen en fabuleren, tot verbreding van de eigen wereld, heeft de schrijfster gestimuleerd tot de wonderschone fictieve roman Sleuteloog. In de Vlaamse krant De Morgen lichtte Haasse toe dat ze dit nieuwe boek niet was begonnen uit heimwee: ‘In de kringen van Indische mensen leeft er blijkbaar nog altijd een gevoel van op een bepaalde manier gediscrimineerd te zijn of achtergesteld of niet helemaal begrepen. Daar denk je over na, vooral als je zelf al eens het verwijt te horen kreeg dat je eigenlijk niet echt Indisch was, omdat je blank bent. Ik bestrijd dat.’

Sleuteloog is een overkoepelend boek te noemen. Meer dan een halve eeuw na haar novelle Oeroeg (over de tragische vriendschap tussen een Nederlandse zoon van een plantage-opzichter en de zoon van een Javaanse plantage-arbeider) keert ze terug naar de plek waar ze is verwekt. De hoofdpersoon Herma Warner (bijna Hella, maar niet helemaal, vandaar ook dat ze in 1920 is geboren en niet in 1918) is kunsthistorica en weduwe, die in haar Overijsselse woning zit te wachten op de verhuizing naar een rustoord. Al haar Indische documenten zitten in een ebbenhouten kist. Maar die krijgt ze niet open: de sleutel is zoek. Een jonge journalist vraagt mevrouw Warner in brieven om informatie over de activiste Mila Wychinska, die in haar Indische jeugd Dee Mijers heette. En óf ze die kende! Dee was haar hartsvriendin.

Herma moet uitsluitend op haar herinneringen varen. Ze kan de journalist schamele feiten verstrekken, maar wordt intussen zelf overspoeld door indrukken — die beduidend meer onthullen. Langzaamaan moet Herma constateren dat de breuk tussen haar zelf (uiterlijk een ‘belanda-totok’, wezenlijk een creool) en haar jeugdvriendin Dee (een Indo van vaderskant, die altijd in het geweer kwam zodra ze discriminatie vermoedde) veel vroeger heeft ingezet dan ze altijd had gedacht. Bijna zeventien jaar nadat Herma’s man Taco is overleden, moet ze bovendien erkennen dat haar opinie over hun tijd samen (‘Ik heb altijd gedacht dat we gelukkig waren’) drastisch moet worden bijgesteld. Sleuteloog is het boek van de onbarmhartige ontwrichting. Veel personages wisselen van naam en identiteit. Zelden bevatte een boek van Haasse zoveel vragen als dit.

Aan het eind van het verhaal gaat de kist open. Die blijkt leeg te zijn.

Het zijn niet de feiten die de samenhang bieden. Het is de verbeelding die de geheimen ontraadselen wil, onderweg op wrange waarheden stuit en uiteindelijk in kunst een soort mystieke verzoening teweeg kan brengen. Van een oud-collega krijgt Herma, die op het punt is aanbeland dat de vragen levensgroot zijn geworden, een catalogus van oosterse decoratieve kunst. Het is de collectie van een Japanse industrieel die zich verdiepte in bloem- en bladmotieven in sculptuur en schilderkunst, precies het gebied waarop Warner zich heeft toegelegd.

Nu én, kun je vier pagina's voor het eind nog denken. Ieder zijn meug, maar dat een oude dame in Overijssel, in het voorportaal van haar laatste woning, begeesterd raakt door Chinees en Japans borduur- en Balinees houtsnijwerk is nou niet direct een gegeven waarvan de vonken moeiteloos overspringen op de hedendaagse lezer. Maar dan knoopt Haasse alle losse draadjes machtig aan elkaar, zonder iets te kunnen bewijzen, maar met de intuïtieve zekerheid dat Herma's jeugdvriendin haar ‘via een verre omweg door tijd en ruimte’ een signaal heeft willen geven. Dee zou de moeder zijn van de industrieel. De kunst die hij heeft verzameld, is geen aardige hobby van iemand met te veel geld, maar een hommage aan haar die kennelijk Herma ook iets heeft willen vertellen. Decoratieve kunst is niet louter versiering, maar kan een toeschouwer met verbeeldingskracht tot in het diepst van de ziel beroeren.

Wonend op een steenworp afstand van de schrijver die altijd heeft geroepen de raadsels te willen vergroten, terwijl hij de facto alleen zichzelf vergroot tot de mythische Mulisch, volbrengt de 84-jarige Haasse dit kunststuk in een roman die schimmige familieverhoudingen en nog mysterieuzer ‘hadji’s’ (die doen denken aan het slot van Couperus’ Stille kracht), indringende natuurtaferelen en de metamorfose van een lieftallige ‘Belanda-Indo’ tot een fanatieke moslima samenbrengt in een verhaal dat de afstandelijke hoofdpersoon meesleept in een nietsontziend zelfonderzoek.

Feiten gaan pas leven als ze door de verbeelding worden geïnjecteerd, heeft Hella Haasse een leven lang ondervonden en aangetoond. Hoe nauwkeurig ze zich ook altijd heeft gedocumenteerd, ‘zelfs van het echt gebeurde’ kan ze geen verslag uitbrengen ‘zonder fabuleren’, zoals ze schreef in de afronding van Zwanen schieten (1997), een wonderlijk mooi boekje dat als genre-aanduiding het paradoxale ‘autobiofictie’ kreeg. De laatste zinnen daaruit: ‘Wat blijft er over, wanneer de onderzoekende ordenende geest met goedgerichte pijlen de gevleugelde verbeelding te lijf gaat? Vraag het mij niet.’
Boodschap begrepen.
Lees haar.


Hella S. Haasse: Sleuteloog.
Querido; 200 pagina's; € 16,95.
ISBN 90 214 6684 8.